Coachen op wat je ziet - NONONS

Verdiepend coachen (2): wanneer intervenieer je?

Steven is in coaching omdat hij te meegaand is. Zijn werkgever vindt dat hij daar wat aan moet doen.  Tijdens de gesprekken merk ik dat hij alles wat we doen heel interessant en leerzaam vindt en dat is prettig voor mij. Maar ik zie ook dat hij weinig doet met het geleerde en op een charmante manier de bal steeds bij mij legt. Hij is zo gericht op mij dat hij zichzelf vergeet.

Het gedrag van Steven tijdens de coachsessies is duidelijk gelinkt aan zijn leerdoel: minder meegaand zijn. Dat is een goede reden om te benoemen wat je ziet gebeuren.

In de vorige coachingstip hebben we al uitgelegd dat het je coachee kan helpen om te zien wat er gebeurt tijdens de sessies, want dat is vaak precies waar het over gaat. Als je die patronen benoemt, dan krijgt de coachee feedback die hij van anderen niet zo snel zal krijgen. En je ontregelt zijn gebruikelijke verhaal. Dat is meestal heel effectief.

Interveniëren in het hier en nu kan bij:

    1. Gedrag dat is gelinkt met het leerdoel
    2. Verstoppen van gevoel
    3. Lastig gedrag los van leerdoel
    4. Bespreken van het proces
    5. Het verhaal van coachee als (theoretisch) concept

 

1. Gedrag dat gelinkt is met het leerdoel

Valt je iets op aan de manier waarop je coachee reageert of initiatief neemt en is dat gelinkt aan zijn coachdoel? Benoem dat en ga het gedrag vervolgens samen met je coachee onderzoeken. Ook voor of na de sessies kan zijn gedrag je opvallen: iemand verzet veel afspraken of vindt het moeilijk om zaken aan te pakken, die angst oproepen. Een signaal is ook als iemand iets over een andere situatie vertelt, die hetzelfde is als de situaties waarvoor hij in coaching is. Je coachee vertelt bijvoorbeeld dat hij het lastig vindt om consequent te zijn tegenover zijn kinderen.

2. Verstoppen van gevoel

Als een coachee het lastig vindt om zijn gevoelens en behoeften te ervaren of te benoemen, en dus niet goed weet wat hij wil, dan is het lastig om de regie te pakken. Mensen gebruiken allerlei manieren om hun (rot)gevoel te maskeren. De meest voorkomende ‘maskers’ staan op het kaartje.

3. Lastig gedrag los van het leerdoel

Een coachee zegt vaak af of doet heel ongeïnteresseerd tijdens een sessie. Dat hoeft niet per se te maken te hebben met zijn leerdoel, maar jij hebt er wel last van. Vertel dan over jouw eigen gevoel en behoefte in het traject. Vraag om commitment of bespreek de manier van werken nogmaals.

4. Bespreken van het proces

Soms merk je dat een coachee meer is gebaat bij therapie of andersoortige hulp. Je kunt ook het idee hebben dat het proces niet voldoende oplevert of dat er iets tussen jou en de coachee in staat. Het is goed om dat te bespreken met je coachee.

5. Het verhaal van coachee als (theoretisch) concept

Als coach ontdek je vaak patronen in de voorbeelden die je coachee geeft en in zijn gevoelens. Het patroon dat jij, je coachee of jullie samen zien, past vaak in een theoretisch concept. Iemand is bijvoorbeeld erg kritisch en verwacht veel van zichzelf. Jij kan hem dan het theoretische TA-model uitleggen, zodat hij ziet dat hij vaak de rol van de kritische ouder pakt en dat er meer keuzemogelijkheden zijn. Zo wordt het gemakkelijker om de regie te pakken. Of iemand spreekt zich niet vaak uit en neemt uiteindelijk stil afscheid. Je kunt dan de schaal van assertiviteit laten zien en daarmee gaan werken.

Vul het onderstaande formulier in om de kaart te downloaden.